Is de inzet van OP (Onderwijzend Personeel) redelijk?
Regelmatig wordt aan onze consultants de vraag gesteld om eens mee te kijken naar “Hoe mijn school het nu doet”. De onderliggende vraag heeft vaak te maken met deelvragen zoals: ‘Is het aantal FTE’s dat ik inzet voor OP (onderwijzend personeel) redelijk?’ of ‘is de verhouding tussen lessen en taken redelijk’? Het beantwoorden van dergelijke vragen doen we vanuit onze kennis en ervaring bij andere scholen binnen het voortgezet onderwijs.
De vuistregel - een eerste indicatie
Tot voor kort hanteerde ik (Jan de Vries, Consultant) voor een MHV (mavo, havo, vwo)-school de volgende vuistregel:
1000 leerlingen: 55 FTE OP
In de benchmark (Rapportage S4.1.45, regel 8) is af te lezen dat het aantal lessen (van 50’) per leerling bij een MHV-school zo rond de 1,2 ligt.
- 1000 leerlingen leiden dus tot 1200 lessen
- Een fulltimer mag 24 lessen geven
Dan krijg je de volgende rekensom: 1200/24 = 50 FTE. Voor de lessen is in elk geval 50 FTE Onderwijzend Personeel nodig.
Uit de normjaartaak is af te lezen met hoeveel uur taakruimte gerekend wordt bij 1 FTE.
Het aantal begrote uren voor taken (Takenlijst OP, S2.2.8) is vaak hoger dan de ruimte die er is bij de genoemde 50 FTE. Dit leidt dan tot een aantal extra FTE’s. De ervaring leert dat dit zo rond de 10% ligt.
50 FTE + 10% = 55 FTE.
Vandaar de vuistregel:1000 leerlingen leidt tot 55 FTE OP.
Uiteraard is er veel te zeggen over deze vuistregel:
- Bij een kleinere school, stel 500 leerlingen, kan het zijn dat er meer dan 55/2 = 27,5 FTE OP ingezet moet worden omdat bepaalde zaken bij een kleine school minder efficiënt te organiseren zijn.
- Ook is van invloed is bijvoorbeeld teamleiders binnen de school meegerekend worden: als OP-er of als OOP (Onderwijsondersteunend Personeel)/Directie. Dit gaat vaak om een grote taak en heeft dus invloed op de 10% van de vuistregel. Als ze onder OOP/DIR vallen, dan ligt het percentage in de buurt van 5.
- Ook kan het zijn dat een school (veel) OOP-ers inzet voor lessen en/of taken. Dit heeft dan uiteraard ook effect op de vuistregel.
En daarom is deze vuistregel slechts een eerste indicatie.
Minder ruimte voor lessen bij 1 FTE
In veel besprekingen gaat het, als het om werkdruk gaat, over het aantal lessen bij 1 FTE. De trend is om in te zetten op minder lessen bij 1 FTE dan het huidige aantal.
Lang niet alle docenten zitten op dit maximum aantal lessen. In het voorbeeld zijn de 1200 lessen verdeeld over 55 FTE waardoor het gemiddeld aantal lessen per docent op 1200/55 = 21,8 ligt (ipv 24). Let op, dit is natuurlijk een gemiddelde. In de benchmark (S4.1.45) geven regel 20 en 21 hier informatie over (meer/minder lessen dan max.les).
Lesvermindering
Uiteraard is het zo dat in bovenstaand voorbeeld niet alle docenten op ongeveer 22 lessen uitkomen. Er is natuurlijk een aantal grote taken binnen een school die ervoor zorgen dat enkele docenten veel minder lessen geven dan de 24 uit de normjaartaak. De overblijvende lessen worden verdeeld over de andere collega’s die daardoor weer dichter bij de 24 komen. Ook meerdere taken bij één docent leiden tot dit effect. Grote taken kunnen vaak niet opgedeeld worden, maar meerdere taken bij één docent (de zogenaamde stapelaar) is niet altijd nodig.
Dus gaan we kijken naar lesvermindering. Met de taak lesvermindering wordt in beeld gebracht of er wel genoeg taken overblijven voor andere docenten die geen grote, les verdringende taken toebedeeld krijgen.
Het invullen van de lesvermindering bij een taak (in S2.2.8) is dus van belang als er relatief veel taken leiden tot lesvermindering en er weinig uren voor taken overblijven voor docenten die andere taken uitvoeren.
Het in beeld brengen van lesvermindering is alleen van belang als de lesvermindering ongeveer even groot is als het aantal FTE dat extra nodig is vanwege de takenlijst omdat het dan effect heeft op de benodigde formatie. In bovenstaand voorbeeld (1000 leerlingen op 55 FTE) is het in beeld brengen van de lesvermindering alleen van belang als de lesvermindering meer dan 5 FTE is.